De klachten van het carpale tunnelsyndroom (CTS) zijn in de meeste gevallen hetzelfde. Voor een arts is het waarschijnlijk snel duidelijk dat het om CTS gaat. Om de diagnose te bevestigen, doet de arts een lichamelijk onderzoek en krijg je een elektromyografie (EMG)-onderzoek. Bij een EMG-onderzoek wordt er met hele kleine stroomstootjes gekeken hoe goed de geleiding van je zenuw naar een spier in je hand is. Zo kan een arts meteen zien of je zenuw bekneld zit.
Je krijgt niet altijd een behandeling als je CTS hebt. In sommige gevallen gaat de zenuwbeknelling vanzelf over. Als je CTS hebt gekregen door een zwangerschap, zal de beknelling na je zwangerschap waarschijnlijk spontaan verdwijnen. Verder krijg je waarschijnlijk geen CTS-behandeling als je lichte klachten hebt. Vaak is het voldoende om je hand even wat minder te gebruiken en ’s nachts een spalkje te dragen. Deze spalk zorgt ervoor dat je pols in een positie blijft waarbij de zenuw het minst bekneld is.
Als je meer last hebt van je klachten, dan kan een arts beslissen dat je een spuit met onstekingsremmers in je pols krijgt. Daardoor nemen de zwelling en druk in de carpale tunnel af. Als dit ook niet helpt, kun je geopereerd worden. Bij een CTS-operatie maakt een chirurg het dak van de carpale tunnel open, waardoor de zenuw meer ruimte krijgt. Dit is geen ingrijpende operatie en wordt uitgevoerd onder plaatselijke verdoving. De kans op herstel na een operatie is 90%. Afhankelijk van de ernst en de duur van de zenuwbeknelling wisselt de hersteltijd per patiënt.